7 | In die nacht liet God zich aan Salomo zien. 1)
Hij zei tot hem: Vraag wat ik je zal geven.
|
8 | Salomo zei tot God:
U bent zelf uitermate solidair met mijn vader David geweest
en u heeft mij koning gemaakt in zijn plaats. |
9 | Nu, JHWH, God, laat uw woord voor mijn vader David betrouwbaar blijken
want u heeft mij zelf koning gemaakt over een volk dat even ontelbaar is als het stof van de aarde. |
10 | Nu, geef me wijsheid en kennis
zodat ik voor dit volk uit kan uittrekken en thuiskomen want wie kan dit grote volk van u richting geven? 2) |
11 | God zei tot Salomo:
Omdat dit het is wat je na aan het hart lag
en je niet gevraagd hebt om rijkdom aan bezittingen 3) en luister of om het leven van hen die je haten en je evenmin om vele levensdagen gevraagd hebt, maar omdat je om wijsheid en kennis voor je gevraagd hebt zodat je richting kunt geven aan mijn volk waarover ik je als koning heb aangesteld, |
12 | [daarom] zijn de wijsheid en de kennis je [al] gegeven.
Rijkdom, bezittingen en luister zal ik je geven zoals de koningen die er voor jou waren niet hebben gehad en [de koningen] na je niet zullen hebben. |
13 | Salomo kwam van 4) de hoogte te Gibeon
naar Jeruzalem van voor de tent van samenkomst en hij was koning over Israël. |